maandag 22 maart 2021

‘Een gematerialiseerde vorm van muziek’

CULTUURGESCHIEDENIS EN NATUURLIJKE HISTORIE VAN DE TRAAN


Tranen vloeiden sinds de dageraad van het menszijn. De oudste geschreven bron waarin van huilen wordt gewaagd, dateert echter ‘pas’ uit de veertiende eeuw voor Christus. Het zijn de Ras-Sjamra-teksten uit Noord-Syrië: een collectie kleitabletten uit de stad Ugarit. De tabletten bevatten een verhaal over de dood van de god Baäl. Zijn zuster Anath weende hevig bij het vernemen van zijn dood, en ‘dronk tranen als wijn’. Die eerste vermelding behelst al een belangrijke paradox van het huilen waarmee Tom Lutz zich in Een geschiedenis van de traan uitgebreid bezighoudt, namelijk het verwarrende genot dat expressie van je verdriet kan teweegbrengen.


Bron: Jan J.B. Kuipers, “Een gematerialiseerde vorm van muziek”; 
Tom Lutz: Een geschiedenis van de traan. Leesidee 7(2001)5, 396-397.


Zeeën van tranen zijn sinds de Oudheid vergoten, en meren van inkt hebben de meest uiteenlopende auteurs sindsdien aan de geheimzinnige achtergronden en kwaliteiten van het wenen gewijd. Socrates wist het al: droefheid was een pijn van de ziel zelf, maar ook vol intens genot. Verdriet brengt tranen voort, maar de bevrijdende actie van het huilen veroorzaakt vreugde, zelfs wellust. Dat laatste besef bracht in het West-Europa van de latere achttiende eeuw een ware tranencultuur op gang, met Goethe’s romanpersonage Werther als grootste huilebalk. De verheven vreugde die men destijds ervoer bij het menigvuldig plengen van tranen wekte ruim een eeuw later aanzienlijk plattere vrolijkheid op.

Die meer prozaïsche kijk ging aan het eind van de negentiende eeuw gepaard met belangstelling voor de biologische, fysiologische en psychologische voorwaarden van het huilen. Deze benaderingen kwamen vooral uit de hoek van de jonge wetenschap van de psychologie, en met name van een nog jongere loot van die stam, de psychofysiologie. Zo kwam men tot de ontdekking dat er niet één, maar verschillende soorten tranen zijn, van verschillende samenstelling. De Californische onderzoeker Robert Brunish stelde in 1957 bijvoorbeeld vast dat ‘emotietranen’ een hoger eiwitgehalte hebben dan ‘irritatietranen’ (veroorzaakt door de wind bijvoorbeeld) en dat de eiwitverhoudingen zelf in de verschillende soorten tranen óók weer verschillend waren. 

Alle wijsgerige bespiegelingen en klinische onderzoekingen ten spijt, lijkt de traan anno 2001 nog even geheimzinnig en multi-interpretabel als altijd. De menselijke uniciteit van het op emotionele aandoening gestoelde huilen lijkt wel vastgesteld, maar de fysiologische functie van de excretie van traanvocht is nog allerminst eenduidig bepaald.

Tom Lutz, verbonden aan de universiteit van Iowa, heeft niettemin de taak op zich genomen een zo breed mogelijke historie van de traan te schrijven - inclusief de geschiedenis van het psychofysiologisch onderzoek naar het huilen, een inmiddels al even onoverzichtelijk terrein als de ‘algemene’ geschiedenis en culturele antropologie van de traan. 

Het enorme onderwerp is door de auteur eerder typologisch dan chronologisch aangepakt. Na een inleiding die kriskras door de geschiedenis, de verschillende contexten en interpretaties van het huilen voert, worden achtereenvolgende hoofdstukken gewijd aan auteurs en tradities betreffende het huilen, de lichamelijke aspecten ervan, de psychologie van het huilen, het verschillende huilen van mannen en vrouwen, zuigelingen en kinderen, door antropologen bestudeerde ‘treurculturen’, diverse functies van het huilen (wraakzucht en escapisme bijvoorbeeld) en de rol van tranen in (populaire) fictie.

Wat in al deze deelbenaderingen opvalt en ietwat stoort, is de ‘kralenketting’-aanpak van de auteur. Steeds springt hij van de ene periode over naar de andere, van literaire auteur naar B-film, van klassieke mythologie naar moderne antropologie. Vruchtbaar als deze benadering kan zijn voor het herkennen van algemene karakteristieken en dwarsverbanden, wekt zij ook irritatie doordat een duidelijke afbakening van het behandelde (deel)terrein ontbreekt, en hoofdlijnen van het betoog vaak ver te zoeken zijn.

Een eigen, ‘waardenscheppende’ visie van Lutz komt in Een geschiedenis van de traan ook niet naar voren. Zelfs de conclusie, met de fraaie titel ‘Het stelpen der tranen’, biedt behalve het in kort bestek herhalen van eerder uitgewerkte thema’s wéér nieuwe feitjes en auteurs die zich ooit het hoofd braken over de traan. Wel wordt de neiging van Lutz duidelijk om tranen (en emoties) te beschouwen als cultureel bepaald. Sterk geritualiseerde rouwgebruiken en uiteenlopende sociale situaties waarin bij verschillende culturen het huilen als gewenst of totaal ongepast wordt beschouwd, brengen hem tot die visie. ‘Emoties worden aangeleerd in de interactie met anderen,’ aldus Tom Lutz. ‘Dat veronderstelde Charles Darwin al in de jaren zestig van de negentiende eeuw, toen hij schreef dat de bewoners van de Sandwich-eilanden de gewoonte hadden aangenomen om te huilen van vreugde.’

De sociale aspecten van huilgedrag zijn evident. Iedereen kan tijdens begrafenissen waarnemen hoe de ene huiler de andere aansteekt. Emoties beschouwen als een soort illustratie van sociale functies en de cultuur waarin men verkeert, is echter een drastisch reductionisme dat men buiten de kringen van sociaal-wetenschappers niet tegenkomt. Dit heeft misschien ook te maken met het feit dat werkelijk begrip van de emotie meer is dan verstandelijk kennen, omdat begrip en kennis hier niet kunnen losstaan van de ervaring zelf. 

Beschrijvingen van het fenomeen van de traan die de grootste indruk maken komen dan ook niet van vakspecialisten, maar van auteurs uit de letterkundige en cultuurfilosofische hoek. E.M. Cioran bijvoorbeeld, die óók weer terugkomt op het genotsaspect van het huilen. Tranen schenken ‘zalige vergetelheid’ stelt hij, omdat het ‘extatisch vuur’ dat door het huilen wordt veroorzaakt elke vorm van intellectuele activiteit vernietigt. In navolging van Nietzsche beweert Cioran: ‘Tranen zijn een gematerialiseerde vorm van muziek’.

Prachtig geformuleerd. Maar toch haalt de lezer na alle meningen en beschouwingswijzen in Lutz’ caleidoscoop van de traan opgelucht adem bij de simpele vaststelling van een moderne onderzoeker dat er maar één soort emotietranen is, namelijk tranen van verdriet. Zelfs vreugdetranen behoren tot die categorie, omdat ze gewekt worden door de herinnering aan verleden leed, of de angst voor de pijn die onvermijdelijk op de vreugde moet volgen. Ook dit is natuurlijk weer een interpretatie, maar één die het dichtst bij het ‘gezond verstand’ staat en daarom direct aanspreekt.

Een in de loop van de tijd ook veelbesproken aspect is dat van de traan als wapen, als middel van overreding of zelfs van emotionele terreur. Een Chinese legende brengt de wrekende macht van tranen ondubbelzinnig naar voren. Bij het bouwen van de Grote Muur kwamen talloze geronselde arbeiders om het leven. Een jonge vrouw kwam haar man opzoeken, die als dwangarbeider was gestorven en begraven onder de muur. Toen ze dat nieuws hoorde barstte ze uit in tranen, huilde dagenlang aan één stuk. Veel arbeiders werden aangestoken en huilden mee. Zo ontstond een gigantische tranenvloed, die meer dan driehonderd kilometer van de muur wegspoelde.

Ook dit lezen we in Een geschiedenis van de traan. Het boek biedt een uitgestrekt, ietwat rommelig magazijn van citaten, schrijvers, onderzoeksmethoden en benaderingen. De lezer verdwaalt er makkelijk in. Maar de rijke inhoud kan met behulp van een uitgebreid register op eigen kompas worden benaderd. En dat stelt de lezer in staat tot nieuwe, authentieke bespiegelingen. De auteur moedigt deze ook aan. ‘Wie zal de geschiedenis van de traan schrijven?’ vraagt hij aan het eind van zijn boek met Roland Barthes. ‘Die schrijven wij allemaal samen.’


Tom Lutz, Een geschiedenis van de traan (Amsterdam 2001); vert. van The natural and cultural history of tears.





Een gruwelmoord en dito straf in Sluis, 1769

Onlangs schreef ik voor mijn PZC-rubriek ‘Sporen in de delta’ een aflevering over de opmerkelijke waterstaatkundig ingenieur (en veel meer) ...