TIGONIUS - Jan & Gert Kuipers; Stichting Fantastische Vertellingen; 2020; 213 blz.; € 5,95; ISBN 978-90-78499-80-3; omslagillustratie Gert-Jan van den Bemd; omslagontwerp Ingrid Heit; zetwerk & opmaak Remco Meisner
Tigonius heeft een kleurrijke,
cartooneske omslag en dat is de juiste weergave van dit verhaal, dat
nadrukkelijk wordt gepresenteerd als een zeer vroege samenwerking van de
gebroeders Kuipers, eindelijk uit de kast gehaald, afgestoft en toch nog
gepubliceerd, voorloper van Het spel om de regendanser
(Verschijnsel, 2007). Al lijkt deze publicatie zich zo klein mogelijk te willen
maken, de lotgevallen van de door de Heer uitverkoren Tigonius, centurion van
de tempelwacht, blijven kleurrijk.
Bestel hier Tigonius
Het Gilde van de Heren God heeft het ontwerp van kandidaat Meetrecht goedgekeurd en vanaf dat moment mag ook hij zich Heer God noemen. Belangrijker: hij mag in sector QZ-744-2 zijn schepping realiseren: een mens met een vrije wil. Maar zijn project is vanaf het begin gedoemd te mislukken, want hij wordt opgezadeld met Salpetrus Satinski, een kandidaat die voor de elfde keer is afgewezen en waar de Raad geen raad mee weet. Ze wijzen hem in de nieuw bedachte functie van assistent-schepper aan de Heer God Meetrecht toe, met desastreuze gevolgen, want Satinski duikt onder en frustreert de schepping van Heer God Meetrecht. Wanneer duidelijk is dat zijn schepping is mislukt, moet Meetrecht zijn sector ontruimen. Alleen wanneer hij in de korte periode die hem nog rest er in slaagt ‘zijn mens zichzelf te laten bewijzen’, zal hij een nieuwe sector toegewezen krijgen. Meetrecht besluit één mens te kiezen om zijn gelijk te laten zien, zijn uitverkorene, en dat is de tempelwachter Tigonius.
Daarna volgt een Oud Testamentisch verhaal, vol slim bedachte verwikkelingen, dat vlot wegleest, ondanks de soms plechtstatige toon (bijvoorbeeld “gevoelen” in plaats van gewoon voelen) die hoort bij het Oude Testament. Een verhaal met een jaloerse, wraakzuchtige god, waarin niet van Sodom en Gomorrah wordt weggevlucht, maar de lezer het afstraffen van de stad, hier Japyri geheten, daadwerkelijk krijgt gepresenteerd. In de Bijbel worden de steden vernietigd omdat de inwoners slecht waren en "hun zonden ongehoord groot" (Genesis). Daartoe behoort ook het aanbidden van andere goden, en dat is wat in deze stad volop wordt gedaan. Maar door het slechte van de mens vooral bij de zichzelf verrijkende priesterklasse te leggen, draaien de gebroeders Kuipers het ook een beetje om. Geloof, religie, ze worden getoond in een vertekenende lachspiegel, ze wordt omgedraaid tot relativerende tegenpolen. Er kwamen niet drie wijzen uit het oosten, maar drie dwazen uit het westen. Halverwege het verhaal denk je even dat het in herhaling treedt, en aan het eind vraag je je af of er een deus ex machina uit de wietpijpen van de gebroeders is gezogen, maar dan realiseer je je dat het allemaal heel logisch in elkaar past. Misschien ontbeert het de personages aan diepgang, maar zij zijn dan ook op de eerste plaats de dragers van de actie, het doorzicht op de speelse ideeën van de gebroeders Kuipers.
Speels…
Ja, maar
toch ook wat dieper…
Wanneer
twee vitale jongelingen zo uitgebreid over het geloof schrijven, want dat is
wat ze met Tigonius hebben gedaan,
vermoed je een streng gelovige opvoeding die tot diep in de gevoelige ziel van
het opgroeiend kind heeft gegrepen. Maar toen ik Jan Kuipers daarover bevroeg,
leek dat niet het geval: “gewoon ‘licht’ hervormd. Geen bijbel lezen. Wel
zondagschool, met een boekje plus sinaasappel tgv Kerst.” En stoer memoreert
hij: “Ik zag het doen en laten van al die dominees, onderwijzers en
jeugdleiders en wist genoeg. Op simpele vragen over de incongruenties van hun
leer vertoonden ze slechts schuimbekken. Op mijn twaalfde/dertiende komaf met
het hele zootje gemaakt.” En: “De bijbel was vooral een retrospectieve
fascinatie van broer Gert herinner ik me, zelf was/ben ik meer geïnteresseerd
in algemene mythologie en heidendom.” Ja ja, in de loop der jaren wordt alles
grijs en veraf.
Gert & Jan Kuipers, 'na meer dan veertig jaar' |
Het zijn
eigen bedenksels die voortkomen uit het kind dat je altijd blijft, maar met een
concrete basis waar je geen macht over hebt. Op bladzijden 71 en 72, wanneer
Tigonius in de Hemel is, wordt het allemaal kleurrijk verwoord. “Terwijl alle
verschrikkelijke hemelbedenksels hem insloten, zongen de vliegwezens vrolijk:
‘Hij moet berecht. Tigonius moet berecht!’… ‘Tigonius is stout.’” En op dat
moment duikt een oude vrouw op die zegt zijn moeder te zijn. “Mag moeder niet
even rusten?” vraagt ze, met als gevolg dat “de Hemel weer met donderend geweld
begon te schreeuwen”’Tigonius is stout.
Mag moeder niet even rusten? ‘” Precies wat een kind in de door dominees en
priesters overheerste wereld van de jaren zestig kon overkomen. En het leidt
tot een begrijpelijke reactie: “Met een uitgeputte, overspannen giechellach
sprong hij plots een eindje in de lucht en schreeuwde: ‘Niets, er is niets! Ga
weg. Laat me met rust. Ksst, weg!’” Zoals Jan J.B. Kuipers “komaf met het hele
zootje” maakte. En het werkt, want alle monsters en ook moeder verdwijnen.
Alleen… niets verdwijnt echt helemaal, want: “De fladderende demonen lachten
bloedstollend.”
Vanuit
die Hemel gaat het verhaal van Tigonius, maar ook dat van Meetrecht, Satinski
en Joachim de Wijze verder tot op bladzijde 206, in soms archaïsch, bijbels
taalgebruik, met een kleurrijke humor. De ontknoping op bladzijde 206, de
conclusie, geeft uiting aan de nihilistische levenshouding van de auteurs. Het
geeft in religieus opzicht geen hoop, is in wezen nog steeds komaf maken met
schuimbekkende dominees.
Elk boek heeft zijn eigen kwaliteiten, maar de uiteindelijke invloed wordt bepaald door kaders. Het kader van het oeuvre van de auteur(s), en vooral het kader van de lezer zelf; de boeken die hij daarvoor las, de mate waarin hij het werk van de auteur(s) kent, zijn persoonlijke verleden. Tigonius leest makkelijk weg, een kleurrijk tussendoortje. Maar het roept bij mij niet de neiging op om het te herlezen, nee, het roept de neiging op om Het spel om de regendanser te herlezen, waarvan Tigonius in het nawoord zo nadrukkelijk als voorganger wordt gekenschetst; het roept de neiging op om de Fantastische verhalenbundels van Jan J.B. Kuipers opnieuw te gaan lezen – Bannenfluister, hemelglas (1995), Hubake’s huis (2011), Houten trouw (2018) – op zoek naar eerdere optredens van Joachim de Wijze. En door een opmerking van Johan Klein Haneveld, dat “alle karakters in deze verhalen moreel niet lichtgrijs zijn, maar op zijn best donkergrijs, maar eerder zwart”, ook om de personages van de Kuipersen weer eens voorbij te laten gaan en een beeld te krijgen van hun mensbeeld.