In ‘Onsterfelijk op schaal’ (Hollands maandblad 1995-4) schreef ik over de miniatuur en het ‘literaire droste-effect’, onder meer naar aanleiding van Mishima’s roman Het Gouden Paviljoen (1956). Het hoofdpersonage, de stotterende brandstichter Mizogushi, ziet een miniatuur van de beroemde Zentempel Het Gouden Paviljoen in Kyoto, die hem onmiddellijk en veel sterker dan het origineel aantrekt en fascineert.
'D rosteïsering'
Twee
romans met een religieus thema, tweemaal de rol van de oneindige herhaling, de
voortzetting op andere, onbereikbare schaal. De ‘kracht van de reductie,’
meende ik in ’95, ‘heeft de neiging groter te worden naarmate de miniatuur kleiner
wordt, tot de grens van de zichtbaarheid is bereikt. Het punt omega van die
dubbele, paradoxale verwijdering doet microkosmos en macrokosmos in elkaar
opgaan, maar drijft ze tegelijkertijd voorgoed uit elkaar.’
(tekst vervolgt onder afbeelding)
Vignet van de rubriek 'De juiste verkeerde verbanden' in Ballustrada. |
Een belangrijk bestanddeel van de mythologische kracht van de ‘drosteïsering’ van de waarneembare werkelijkheid is kennelijk het evident illusoire karakter daarvan. We zien dat we doorgaan tot in alle eeuwigheid, dat we de oneindigheid overwinnen en bezitten door onze voortgezette of voortgeplante aanwezigheid tot in regionen die we niet meer vanuit het ‘moederlichaam’ kunnen peilen – en hierdoor weten we tegelijkertijd dat we bij ons eigenlijke ‘zelf’ zijn achtergebleven, dat de bevrijding en de overwinning van de beperking van ruimte en tijd een feit is waar je niets aan hebt.
De ouden hadden dit al volledig door. Godsdiensthistoricus W.B. Kristensen: ‘Het beeld is de geestverschijning van het origineel, een geestelijk wezen, dat niet in onze wereld thuishoort. Hij die zijn eigen beeltenis in de spiegel aanschouwt, ziet zichzelf als een geest, los van de lichamelijke gebondenheid, dus als een gestorvene. Zo hebben de verschillende volken over de gehele wereld het opgevat; dat verklaart de wijd verspreide angst voor een spiegelbeeld: dat betekent of brengt de dood.’
Schipbreukelingen
van onze eigen Verenigde Oostindische Compagnie – vermoedelijk de eerste
westerse kolonisten van Australië - hebben aan den lijve ondervonden wat het is
om een verwrongen spiegelbeeld te zijn: veilig aan wal gekrabbeld aan de
westkust van dit onbekende continent werden ze door de Aboriginals als geesten
van onlangs gestorvenen beschouwd en aan de verkommering overgelaten of zelfs
‘opnieuw’ gedood. De ‘tweede dood’: de definitieve.