Kijk hier voor 'Ontdekking van de jeugd in Zeeland afl. 1 en hier voor afl. 2
Hoe vermaakte de ontzuilde of zich ontzuilende jeugd, die de hoede van het kerkelijk en politiek verenigingsleven was ontvlucht, zich in de jaren vijftig? Je hing rond op straat, ging naar sportwedstrijden – hoofdzakelijk voetbal -, bezocht de kroeg en ging nu en dan naar de film. Dat laatste in Zeeland veel minder dan elders: gemiddeld zo’n drie keer per jaar, tegen landelijk zes. In Drente en Friesland lag die frequentie echter nog lager.
(Dit is een fragment uit: Brommers, gitaren en spandoeken, 2005)
Ondanks alle voorzorgen ging het ook tijdens een voorstelling wel eens mis. In 1966 of ‘67 onderbrak amanuensis Geerse van de Chr. HBS en MMS te Middelburg, tot verbijstering van de massaal toegestroomde leerlingen en aanwezige docenten, een film met Doris Day waarin een onschuldige kerkhofscène zat met de gevleugelde woorden: ‘Dit is spotten met de dood. Zo ben ik niet opgevoed.’ Ook de avond was hiermee gestorven, want niemand anders kon of durfde de projector te bedienen.
Rock 'n' roll zonder geluid
Niet dat het een typisch Zeeuws of plattelandsverschijnsel was, die schromelijke bezorgdheid van lokale overheden ten aanzien van de handhaving van orde en goede zeden. De burgemeester van Apeldoorn verbood de film Rock around the clock (1956) voor drie dagen; relletjes waren het gevolg. In Gouda kwam de burgervader bij deze muziekfilm met een oplossing van verpletterende, en tegelijk haast vertederende naïveteit: hij liet het geluid weg! Tot zijn verbazing nam men hier geen genoegen mee, zodat de film alsnog ‘compleet’ werd gedraaid.
Ook in de Zeeuwse steden waren bioscopen allang een gevestigd begrip. Zo werd na het bombardement en de verwoesting van de Middelburgse binnenstad in mei 1940, de plaatselijke schouwburg aan het Molenwater (naast de Koepoort) ook gebruikt als bioscoop. Men wilde de film niet missen. In januari 1965 werd op dezelfde plek een nieuwe schouwburg geopend, maar toen kon de Middelburgse filmliefhebber allang terecht in twee andere bioscopen, de ‘City’ aan de Lange Delft en ‘Electro’ aan de Markt (tegenwoordig Tympaanplein).
Slenteren en brommer rijden
Niet alleen de jeugd zelf kreeg door de economische explosie van de jaren vijftig wat meer te besteden, er kwam ook meer geld beschikbaar om de Zeeuwse jeugd te begeleiden door middel van jeugdwerk en jeugdzorg. In 1956 werd de oprichting van een Jeugdraad aangekondigd, ter bevordering van de ‘vrije jeugdvorming’ en de jeugdzorg. De Raad vormde een sectie van de Stichting Zeeland en was een overkoepelend orgaan, waarin vertegenwoordigers van bijvoorbeeld de Katholieke en Hervormde Jeugdraad vertegenwoordigd waren.
In tegenstelling tot wat de term ‘vrije jeugdvorming’ suggereert was het oogmerk van de Jeugdraad niet de bevordering der vrijheid, maar integendeel de binding van de jongeren aan hun woonplaats en het stimuleren van het verenigingsleven aldaar. ‘Te veel,’ aldus de kersverse Raad, ‘ziet men de jeugd voor het zoeken van ontspanning op vrije avonden wegtrekken naar de dichtstbijzijnde stad, waar zij vertier zoekt in de bioscoop en in geslenter.’
De mobiliteit van de brommerrijdende jeugd was een factor van belang in de zo gevreesde ontworteling; jongeren zagen er bijvoorbeeld totaal geen been in om vanuit Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland een populaire bar in Kortgene te frequenteren, waarvoor men een tochtje met de pont naar en van het toen nog geïsoleerde eiland graag overhad.
Het confessionele jeugdwerk trachtte op slimme wijze de zielen terug te houden die over de horizon van de vertrouwde levenssfeer dreigden te verdwijnen, al of niet op de brommer.
Men zette, zoals in Goes, een musical op touw met een bijbelse boodschap, en stichtte de ‘jeugdkerk’. Ook het verschijnsel van de ‘instuif’ rukte op. Hier ging het een stuk informeler toe dan op de traditionele jeugdvereniging, waar je strikt op tijd aanwezig moest zijn op de clubavonden, aangezien je anders het gebed of stichtend woord van de leider zou missen.
De instuif rukt op
Het confessionele jeugdwerk trachtte op slimme wijze de zielen terug te houden die over de horizon van de vertrouwde levenssfeer dreigden te verdwijnen, al of niet op de brommer.
Men zette, zoals in Goes, een musical op touw met een bijbelse boodschap, en stichtte de ‘jeugdkerk’. Ook het verschijnsel van de ‘instuif’ rukte op. Hier ging het een stuk informeler toe dan op de traditionele jeugdvereniging, waar je strikt op tijd aanwezig moest zijn op de clubavonden, aangezien je anders het gebed of stichtend woord van de leider zou missen.
Dergelijke avonden, zoals van de Christelijke Jongemannen Vereniging (CJV, aanvankelijk CJMV), begonnen met een gebed en eventueel een bijbellezing, waarna vaak een nuttig gedeelte volgde: een lezing of voordracht. Na de pauze was het tijd voor ontspanning en kwamen de spelborden en sjoelbakken op tafel. Ook werden er toneelstukken ingestudeerd voor een jaarlijkse uitvoering: altijd een bron van aanzienlijk vermaak.
- wordt vervolgd -
Bron: Jan J.B. Kuipers, m.m.v. Henk Feij en Peter Urbanus, Brommers, gitaren en spandoeken. Vijftig jaar jong in Zeeland (Zaltbommel: Uitgeverij Aprilis, 2005), hoofdstuk 'De ontdekking van de jeugd in Zeeland' (Jan J.B. Kuipers)