TIGONIUS - Jan & Gert Kuipers; Stichting
Fantastische Vertellingen; 2020; 213 blz.; € 5,95; ISBN 978-90-78499-80-3;
omslagillustratie Gert-Jan van den Bemd; omslagontwerp Ingrid Heit; zetwerk
& opmaak Remco Meisner
door Paul van Leeuwenkamp
Eerder verschenen in: Fantastische Vertellingen nr. 58, juni 2021
Tigonius heeft een kleurrijke,
cartooneske omslag en dat is de juiste weergave van dit verhaal, dat
nadrukkelijk wordt gepresenteerd als een zeer vroege samenwerking van de
gebroeders Kuipers, eindelijk uit de kast gehaald, afgestoft en toch nog
gepubliceerd, voorloper van Het spel om de regendanser
(Verschijnsel, 2007). Al lijkt deze publicatie zich zo klein mogelijk te willen
maken, de lotgevallen van de door de Heer uitverkoren Tigonius, centurion van
de tempelwacht, blijven kleurrijk.
Bestel hier Tigonius
Het
Gilde van de Heren God heeft het ontwerp van kandidaat Meetrecht goedgekeurd en
vanaf dat moment mag ook hij zich Heer God noemen. Belangrijker: hij mag in sector
QZ-744-2 zijn schepping realiseren: een mens met een vrije wil. Maar zijn
project is vanaf het begin gedoemd te mislukken, want hij wordt opgezadeld met
Salpetrus Satinski, een kandidaat die voor de elfde keer is afgewezen en waar
de Raad geen raad mee weet. Ze wijzen hem in de nieuw bedachte functie van
assistent-schepper aan de Heer God Meetrecht toe, met desastreuze gevolgen,
want Satinski duikt onder en frustreert de schepping van Heer God Meetrecht.
Wanneer duidelijk is dat zijn schepping is mislukt, moet Meetrecht zijn sector ontruimen. Alleen wanneer hij in de korte periode die hem nog rest er in
slaagt ‘zijn mens zichzelf te laten bewijzen’, zal hij een nieuwe sector
toegewezen krijgen. Meetrecht besluit één mens te kiezen om zijn gelijk te
laten zien, zijn uitverkorene, en dat is de tempelwachter Tigonius.
Daarna
volgt een Oud Testamentisch verhaal, vol slim bedachte verwikkelingen, dat vlot
wegleest, ondanks de soms plechtstatige toon (bijvoorbeeld “gevoelen” in plaats
van gewoon voelen) die hoort bij het Oude Testament. Een verhaal met een
jaloerse, wraakzuchtige god, waarin niet van Sodom en Gomorrah wordt weggevlucht,
maar de lezer het afstraffen van de stad, hier Japyri geheten, daadwerkelijk krijgt
gepresenteerd. In de Bijbel worden de steden vernietigd omdat de inwoners slecht
waren en "hun zonden ongehoord groot" (Genesis). Daartoe behoort
ook het aanbidden van andere goden, en dat is wat in deze stad volop wordt
gedaan. Maar door het slechte van de mens vooral bij de zichzelf verrijkende
priesterklasse te leggen, draaien de gebroeders Kuipers het ook een beetje om.
Geloof, religie, ze worden getoond in een vertekenende lachspiegel, ze wordt
omgedraaid tot relativerende tegenpolen. Er kwamen niet drie wijzen uit het
oosten, maar drie dwazen uit het westen. Halverwege het verhaal denk je even
dat het in herhaling treedt, en aan het eind vraag je je af of er een deus ex
machina uit de wietpijpen van de gebroeders is gezogen, maar dan realiseer je
je dat het allemaal heel logisch in elkaar past. Misschien ontbeert het de
personages aan diepgang, maar zij zijn dan ook op de eerste plaats de dragers
van de actie, het doorzicht op de speelse ideeën van de gebroeders Kuipers.
Speels…
Ja, maar
toch ook wat dieper…
Tigonius is geschreven eind jaren
zeventig van de vorige eeuw, toen de gebroeders Kuipers de puberteit al
ontgroeid waren en rond waarden in de alternatieve jongerencultuur van popmuziek
en psychedelica. Zo tegen hun dertigste. Het verhaal heeft de sfeer van die
jaren, waarin het leven werd ingekaderd door het Christelijke bestel, niet
alleen via de kabinetten die ons land regeerden, maar ook direct via school en
kerk. De jongerencultuur was misschien wel vooral het afzetten tegen de regels
die door de kerk werden opgelegd. Von Däniken beweerde dat de goden kosmonauten
waren en schrijvers als Wolkers en ’t Hart bepaalden de sfeer in de
Nederlandstalige literatuur met hun Gereformeerde trauma’s.
Wanneer
twee vitale jongelingen zo uitgebreid over het geloof schrijven, want dat is
wat ze met Tigonius hebben gedaan,
vermoed je een streng gelovige opvoeding die tot diep in de gevoelige ziel van
het opgroeiend kind heeft gegrepen. Maar toen ik Jan Kuipers daarover bevroeg,
leek dat niet het geval: “gewoon ‘licht’ hervormd. Geen bijbel lezen. Wel
zondagschool, met een boekje plus sinaasappel tgv Kerst.” En stoer memoreert
hij: “Ik zag het doen en laten van al die dominees, onderwijzers en
jeugdleiders en wist genoeg. Op simpele vragen over de incongruenties van hun
leer vertoonden ze slechts schuimbekken. Op mijn twaalfde/dertiende komaf met
het hele zootje gemaakt.” En: “De bijbel was vooral een retrospectieve
fascinatie van broer Gert herinner ik me, zelf was/ben ik meer geïnteresseerd
in algemene mythologie en heidendom.” Ja ja, in de loop der jaren wordt alles
grijs en veraf.
|
Gert & Jan Kuipers, 'na meer dan veertig jaar' |
Na meer dan veertig jaar lijkt het breken met de
overheersende cultuur van het Christendom wellicht makkelijk, maar ik denk dat
het niet zo eenvoudig ligt. Ik vermoed dat het onbegrip van het kind dieper
gaat en langer doorwerkt. Zo leidt het protestantisme makkelijk tot het gilde
van de Heren God dat in het eerste deel van Tigonius wordt geschetst. Nederlands Hervormd, Gereformeerd, Remonstrant,
Gereformeerd vrijgemaakt, Christelijk Gereformeerd, Hersteld Hervormde Kerk,
Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB, Algemeen Doopsgezinde Sociëteit, Baptisten,
Leger des Heils, Kerk van de Nazarener, Evangelische gemeenten,
Pinkstergemeenten, Vrije Evangelische Gemeenten, Vergadering van gelovigen, Zevendedagsadventisten, Jehova's getuigen… Voor een kind hebben ze allemaal hun
eigen god, zeker als vragen met schuimbekken worden beantwoord. En zo zijn er
meer eenvoudige (als je het leest!) associaties, zoals het braakland voor het
vagevuur.
Het zijn
eigen bedenksels die voortkomen uit het kind dat je altijd blijft, maar met een
concrete basis waar je geen macht over hebt. Op bladzijden 71 en 72, wanneer
Tigonius in de Hemel is, wordt het allemaal kleurrijk verwoord. “Terwijl alle
verschrikkelijke hemelbedenksels hem insloten, zongen de vliegwezens vrolijk:
‘Hij moet berecht. Tigonius moet berecht!’… ‘Tigonius is stout.’” En op dat
moment duikt een oude vrouw op die zegt zijn moeder te zijn. “Mag moeder niet
even rusten?” vraagt ze, met als gevolg dat “de Hemel weer met donderend geweld
begon te schreeuwen”’Tigonius is stout.
Mag moeder niet even rusten? ‘” Precies wat een kind in de door dominees en
priesters overheerste wereld van de jaren zestig kon overkomen. En het leidt
tot een begrijpelijke reactie: “Met een uitgeputte, overspannen giechellach
sprong hij plots een eindje in de lucht en schreeuwde: ‘Niets, er is niets! Ga
weg. Laat me met rust. Ksst, weg!’” Zoals Jan J.B. Kuipers “komaf met het hele
zootje” maakte. En het werkt, want alle monsters en ook moeder verdwijnen.
Alleen… niets verdwijnt echt helemaal, want: “De fladderende demonen lachten
bloedstollend.”
Vanuit
die Hemel gaat het verhaal van Tigonius, maar ook dat van Meetrecht, Satinski
en Joachim de Wijze verder tot op bladzijde 206, in soms archaïsch, bijbels
taalgebruik, met een kleurrijke humor. De ontknoping op bladzijde 206, de
conclusie, geeft uiting aan de nihilistische levenshouding van de auteurs. Het
geeft in religieus opzicht geen hoop, is in wezen nog steeds komaf maken met
schuimbekkende dominees.
Elk boek
heeft zijn eigen kwaliteiten, maar de uiteindelijke invloed wordt bepaald door
kaders. Het kader van het oeuvre van de auteur(s), en vooral het kader van de
lezer zelf; de boeken die hij daarvoor las, de mate waarin hij het werk van de
auteur(s) kent, zijn persoonlijke verleden. Tigonius leest makkelijk weg, een kleurrijk tussendoortje. Maar het
roept bij mij niet de neiging op om het te herlezen, nee, het roept de neiging
op om Het spel om de regendanser te herlezen, waarvan Tigonius in het nawoord zo nadrukkelijk
als voorganger wordt gekenschetst; het roept de neiging op om de Fantastische
verhalenbundels van Jan J.B. Kuipers opnieuw te gaan lezen – Bannenfluister, hemelglas (1995), Hubake’s huis (2011), Houten trouw (2018) – op zoek naar eerdere optredens van Joachim de Wijze. En
door een opmerking van Johan Klein Haneveld, dat “alle karakters in deze verhalen moreel niet lichtgrijs zijn, maar op zijn best donkergrijs, maar eerder zwart”, ook om de personages van de Kuipersen weer eens voorbij te laten gaan en een beeld te krijgen van hun mensbeeld.
(Paul
van Leeuwenkamp)